Op de in deze paragraaf behandelde fase van de wetgevingsprocedure heeft hoofdstuk 9 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer betrekking.
De parlementaire behandeling van een voorstel van wet begint met de indiening van het voorstel bij de Tweede Kamer (artikel 82 van de Grondwet). De indiening geschiedt ‘door of vanwege de Koning' (artikel 83 van de Grondwet). Indiening ‘vanwege de Koning' pleegt alléén te geschieden met betrekking tot de voorstellen voor de algemene begrotingswetten op de derde dinsdag van september en met suppletoire begrotingen. In alle andere gevallen wordt het voorstel van wet door de Koning aan de Staten-Generaal aangeboden. Het aanbieden vindt plaats via de koninklijke boodschap, een document dat door het Kabinet van de Koning wordt opgesteld en dat door de Koning wordt ondertekend. Na de indiening wordt dit stuk door de Griffie plenair van de Tweede Kamer bij de op het wetsvoorstel betrekking hebbende reeks Kamerstukken voorzien van het volgnummer 1.
De bewindspersoon verzoekt de Koning tot indiening van het voorstel over te gaan in de laatste alinea van het nader rapport (nadat de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn besproken).
Aan het Kabinet van de Koning worden met het oog op de indiening van een wetsvoorstel de volgende stukken gezonden:
- het nader rapport (zie ook het model Nader rapport wetsvoorstel in bijlage A);
- een afschrift van het nader rapport;
- het originele exemplaar van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State;
- indien de tekst van het wetsvoorstel of van de memorie van toelichting afwijkt van de tekst die aan de Afdeling advisering is voorgelegd: het van de Afdeling advisering terug ontvangen exemplaar van het wetsvoorstel onderscheidenlijk de memorie van toelichting;
- het in te dienen wetsvoorstel met memorie van toelichting en eventuele bijlagen bij de memorie van toelichting;
- een afschrift van het advies van de Afdeling advisering;
- drie exemplaren van het wetsvoorstel met ondertekende memorie van toelichting, indien het een voorstel van rijkswet betreft.
Het Kabinet van de Koning draagt zorg voor de volgende doorzendingen:
- aan de Tweede Kamer: indien van toepassing, het van de Afdeling advisering terug ontvangen exemplaar van het wetsvoorstel onderscheidenlijk de memorie van toelichting, het in te dienen wetsvoorstel met memorie van toelichting en eventuele bijlagen bij de memorie van toelichting en eventueel het afschrift van het advies van de Afdeling advisering en een afschrift van het nader rapport (stukken onder b, d, e, en f);
- aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten: de drie exemplaren van het wetsvoorstel met ondertekende memorie van toelichting, indien het een voorstel van rijkswet betreft (stukken onder h).
Het nader rapport en het originele exemplaar van het advies van de Afdeling advisering blijven bij het Kabinet van de Koning (stukken onder a en c).
Tot bovengenoemde stukken behoort dus niet de in nr. 40 genoemde lijst met "ambtelijk door te geven kanttekeningen". Adviezen van geïnstitutionaliseerde adviesinstanties en geraadpleegde belanghebbendenorganisaties dienen meegezonden te worden, zie hiervoor ook nr. 49.
De directeur van het Kabinet van de Koning stelt de Secretarissen-Generaal van de ministeries op de hoogte wanneer de Koning langere tijd in het buitenland verblijft. Indien de Koning in het buitenland verblijft, is er beperkte mogelijkheid tot tekenen. In die gevallen is het verstandig al vroeg tevoren contact op te nemen met het Kabinet van de Koning.
In deze fase moet naast het nader rapport ook de memorie van toelichting door de bewindspersoon of bewindspersonen worden ondertekend, tenzij gebruik kan worden gemaakt van het reeds getekende exemplaar dat eerder met de voordracht aan de Koning en vervolgens aan de Afdeling is gezonden (zie nr. 36). Dit laatste is het geval indien de memorie van toelichting ten opzichte van de aan de Afdeling voorgelegde versie geheel ongewijzigd is gebleven. Er dient op te worden gelet dat het wetsvoorstel in dit stadium nog niet van ministeriële handtekeningen wordt voorzien. De tekst van de wet wordt pas door de bewindspersoon of bewindspersonen ondertekend (in verband met het contraseign) nadat het door de beide Kamers der Staten-Generaal aanvaarde voorstel door de Koning is bekrachtigd.
Het is gebruikelijk de andere ministeries te informeren op welke termijn de stukken ter tekening aan de bewindspersonen zullen worden voorgelegd.
Het kan van belang zijn (onder meer voor voorlichtingsactiviteiten) om te weten op welk tijdstip het Kabinet van de Koning de stukken doorzendt naar de Tweede Kamer. Daarom wordt bij het nader rapport een begeleidend memo gevoegd (zie het model Begeleidend memo aan KvdK bij indienen wetsvoorstel in bijlage A) met de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van de behandelend ambtenaar en eventueel het verzoek deze op de hoogte te stellen van de indiening. Dit tijdstip wordt aan deze ambtenaar telefonisch door het Kabinet van de Koning meegedeeld. Op sommige ministeries is in dit verband een vaste contactambtenaar aangewezen. Dit blijkt in de praktijk een goede werkwijze.
Ministeries dienen alle stukken (dus niet alleen wetgevingsstukken, maar ook nota's, brieven, etc.) op dezelfde dag waarop zij (al dan niet via het Kabinet van de Koning) aan de Tweede Kamer worden gestuurd tevens digitaal aan de Tweede Kamer toe te zenden.
Zie bij het verzenden van stukken aan het parlement ook nr. 47a over actieve openbaarmaking van nota’s. Eventuele aan het parlement te verstrekken nota’s zijn onderdeel van voornoemde digitale verzending aan de Tweede Kamer.
Hierbij dient een begeleidend memo met de gegevens van de behandelend ambtenaar (zie het model Begeleidend memo aan griffie Tweede Kamer in Bijlage A) aan de Tweede Kamer te worden gezonden.
In het geval men bij de indiening van het wetsvoorstel tevens de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel (of de memorie van toelichting) zoals voorgelegd aan de Afdeling toezendt aan de Tweede Kamer ten behoeve van het ter inzage leggen (zie nr. 44), dient duidelijk te worden aangegeven welke tekst van het wetsvoorstel (of de memorie van toelichting) wordt ingediend. Dit om verwarring over het in te dienen wetsvoorstel te voorkomen.
Wetgevingsstukken die aan de Staten-Generaal worden aangeboden dienen te worden gericht aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Dit geldt ook voor stukken waarvan men weet dat zij in feite bestemd zijn voor de Kamercommissie die met de voorbereiding van de behandeling van het wetsvoorstel zal worden belast. De Griffie plenair van de Tweede Kamer draagt na de ontvangst van het wetsvoorstel met de bijbehorende stukken zorg voor het laten vervaardigen van de betrokken Kamerstukken en het in handen stellen van het wetsvoorstel bij de Kamercommissie die het voorbereidend onderzoek zal verrichten (artikel 9.1 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer).
Tweede Kamerstukken (verslagen, nota’s van wijziging, amendementen, moties, etc.) worden vrijwel direct na de vervaardiging automatisch geplaatst op www.tweedekamer.nl. Het is mogelijk over die plaatsing automatische e-mailnotificaties te ontvangen. Daartoe kan op diverse plekken op www.tweedekamer.nl een icoon worden aangeklikt. Een attendering voor de Kamerstukken van een wetsvoorstel kan bijvoorbeeld worden ingesteld via de webpagina van een specifiek wetsvoorstel op www.tweedekamer.nl (Kamerstukken >> Wetsvoorstellen >> Selecteer wetsvoorstel >> Stel e-mailattenderingen in via icoon in de rechterbovenhoek).
Laatst gewijzigd op: 8-5-2024