Artikel 9.23, tweede lid, van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bepaalt dat door leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet of van rijkswet op dezelfde wijze worden behandeld als door of vanwege de Koning ingediende voorstellen van wet of van rijkswet. Overal waar sprake is van het optreden van een minister, treedt echter de initiatiefnemer in diens plaats en de initiatiefnemer kan niet aan het onderzoek van het voorstel deelnemen.
In de praktijk worden initiatiefvoorstellen, nadat daarover door de Afdeling advisering van de Raad van State ingevolge de onder nr. 135 beschreven procedure is geadviseerd, door de Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter van de Tweede Kamer in handen gesteld van de meest betrokken vaste commissie (artikel 9.1 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer). Deze commissie bereidt de plenaire behandeling voor op dezelfde wijze als bij regeringsvoorstellen (zie nr. 47 tot en met 64). De door de commissie uitgebrachte verslagen worden door de initiatiefnemers beantwoord met een nota naar aanleiding van het (nader) verslag, zij kunnen nota's van wijziging uitbrengen, enzovoorts. Bij deze werkzaamheden kunnen de initiatiefnemers zich, op overeenkomstige wijze als bij het opstellen van het voorstel, laten bijstaan. Ook in deze fase kan - wat wetgevingsvragen betreft - een beroep worden gedaan op ambtelijke bijstand.
Laatst gewijzigd op: 28-2-2022