Aan het begin van het wetgevingstraject dient te worden bezien of het onderwerp dat wettelijke regeling behoeft, behoort tot de aangelegenheden van het Koninkrijk of tot die van het land Nederland. Op de vraag wat tot de koninkrijksaangelegenheden moet worden gerekend, wordt ingegaan in nr. 111. Artikel 14, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (Statuut) geeft als hoofdregel dat koninkrijksaangelegenheden bij rijkswet of bij algemene maatregel van rijksbestuur worden vastgesteld. In nr. 112 tot en met 128 onderscheidenlijk nr. 187 tot en met 193a wordt uitgebreider ingegaan op de bijzondere aspecten van rijkswetten onderscheidenlijk algemene maatregelen van rijksbestuur en de procedure van totstandkoming daarvan. In nr. 217 en 217a wordt ingegaan op enkele bijzonderheden ten aanzien van ministeriële rijksregelingen.
Artikel 14, derde lid, van het Statuut geeft uitdrukkelijk de mogelijkheid om regels betreffende koninkrijksaangelegenheden die alleen in Nederland gelden, vast te stellen via een ‘gewone' wet of algemene maatregel van bestuur. Het kan wel zijn dat de materie of de werking van de regeling niettemin een of meer overzeese landen raakt. Zo nodig wordt daarover vooroverleg gevoerd met de kabinetten van de Gevolmachtigde Ministers van de landen in Den Haag en met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uit de artikelen 10 en 11 van het Statuut volgt dat in het geval betrokkenheid van de overzeese landen gewenst is, het desbetreffende wetsvoorstel in de rijksministerraad moet worden behandeld. Het laatste betekent dat in de procedure en in de tijdsplanning rekening moet worden gehouden met het voeren van overleg met de overzeese landen, alvorens een wetsvoorstel aan de rijksministerraad ter behandeling kan worden aangeboden (zie verder nr. 114 en 115).
Ook onderwerpen die tot de autonome sfeer van de landen behoren, kunnen bij rijkswet (of bij algemene maatregel van rijksbestuur) worden geregeld, indien Nederland en (een van) de Caribische landen dat in onderling overleg bepalen (artikel 38, tweede lid, van het Statuut). Omdat uit de aard en achtergrond van deze procedure voortvloeit dat gedurende het gehele wetgevingsproces overeenstemming tussen de regeringen van de betrokken landen moet bestaan, worden dergelijke wetten aangeduid als ‘consensusrijkswetten’.
Artikel 37 van het Statuut bepaalt dat de landen zoveel mogelijk overleg plegen over aangelegenheden – bedoeld worden de aangelegenheden die geen koninkrijkszaak zijn – waarbij de belangen van een of meer der andere landen zijn betrokken. Deze verplichting strekt zich ook uit tot voorgenomen wetgeving.
Daarnaast moet worden gewezen op het in artikel 39 van het Statuut neergelegde concordantiebeginsel. Hieruit volgt dat een aantal voor het rechtsbestel fundamentele onderwerpen in de landen van het Koninkrijk zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze worden geregeld. Deze onderwerpen zijn: het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering, het auteursrecht, de industriële eigendom, het notarisambt en bepalingen omtrent maten en gewichten. Het tweede lid van artikel 39 van het Statuut bevat een bijzondere procedure bij een ingrijpende wijziging als bedoeld in dat artikel van de bestaande wetgeving op bovengenoemde terreinen. Voor Nederlandse wetgeving betekent dit dat voordat een wetsvoorstel ter zake bij de Tweede Kamer wordt ingediend, de regeringen in de Caribische landen van het Koninkrijk in de gelegenheid moeten zijn gesteld hun zienswijze hierover naar voren te brengen. Ook omgekeerd geldt deze verplichting.
Tussen de vier landen is over de praktische uitvoering van artikel 39 van het Statuut in januari 2020 tussen de Justitieministers van de landen het volgende afgesproken, deels ter herbevestiging van al bestaande afspraken. Als in een land een startnotitie wordt vastgesteld over een regeringsvoorstel tot wijziging van wetgeving die valt onder het concordantiebeginsel van artikel 39, eerste lid, van het Statuut, stuurt het land de kerngegevens van deze startnotitie of een vergelijkbaar document waarin de achtergrond en hoofdlijnen van het wetgevingsproduct worden weergegeven (in ieder geval: titel, samenvatting, namen contactpersonen en oordeel of sprake is van een voorstel tot ingrijpende wijziging van de bestaande wetgeving) toe aan de drie andere landen. Dit moet gebeuren via de postbussen voor concordante wetgeving.
In iedere startnotitie pleegt in een apart blok te worden aangegeven of het wetgeving betreft op een rechtsgebied als genoemd in artikel 39, eerste lid, van het Statuut. Bovendien wordt in de startnotitie vermeld of naar het oordeel van de betrokken wetgevingsafdeling sprake is van een ‘ingrijpende wijziging’ als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van het Statuut. Door toezending van dit oordeel aan de Caribische landen zijn deze landen in de gelegenheid om te beoordelen of zij zich in die beoordeling kunnen vinden. Een concept van een wetsvoorstel dat in de startnotitie als een ‘ingrijpende wijziging’ is aangemerkt, moet in de consultatiefase altijd aan de drie landen ter consultatie worden toegezonden. Als vanuit een Caribisch land tijdig te kennen wordt gegeven dat het naar het oordeel van dat land gaat om een ingrijpende wijziging terwijl dat niet in de startnotitie is vermeld, moeten de drie Caribische landen eveneens worden geconsulteerd in de consultatiefase. In alle gevallen waarin het voorstel aanstonds of later is aangemerkt als ‘ingrijpende wijziging’ en de Caribische landen dus over het voorstel zijn geconsulteerd in de consultatiefase, moet uit de memorie van toelichting blijken op welke wijze afstemming heeft plaatsgevonden met de betrokken wetgevingsafdelingen van de Caribische landen.
In het standaard aanbiedingsformulier voor de ambtelijke voorportalen, onderraden en de (rijks)ministerraad moet worden aangegeven of er vooroverleg is geweest tussen de landen van het Koninkrijk. Zoals hierboven al is aangegeven, is dit vooroverleg verplicht bij alle koninkrijksaangelegenheden en ook bij landsaangelegenheden als artikel 38 van het Statuut van toepassing is of als het voorstel is aangemerkt als ‘ingrijpende wijziging’ in de zin van artikel 39, tweede lid, van het Statuut.
NB: Bedenk bij direct contact dat het daar vijf of (in onze zomertijd) zes uur vroeger is; bel dus niet voor 14.00 (of 15.00) uur.
Laatst gewijzigd op: 3-5-2021