Welke ministeries (in ieder geval) bij de voorbereiding van een bepaalde amvb moeten worden betrokken is soms aangegeven in de wet, waarop de maatregel wordt gebaseerd. Zie hierover ook de ’Handleiding medebetrokkenheid en medeondertekening'. In het algemeen rust op het eerstverantwoordelijke ministerie de plicht om vroegtijdig na te gaan welke andere ministeries gegeven de aard van het te regelen onderwerp daar in materieel opzicht zodanig bij betrokken moeten worden geacht, dat zij ook bij die voorbereiding een inbreng moeten kunnen hebben. Ar 7.1, 7.3 tot en met 7.6, 8.2 en 8.3 noemen voorts een aantal gevallen waarin met bepaalde ministeries c.q. afdelingen contact moet worden opgenomen. Het ministerie dat het voortouw heeft bij een wijziging van een amvb draagt ook zorg voor de wijzigingen in amvb’s van de andere ministeries, tenzij daarover andere afspraken zijn gemaakt. Het ministerie dat het voortouw heeft bij een te wijzigen amvb stelt de andere ministeries over de voorgenomen wijziging tijdig op de hoogte. Met wetgevingstechnische of procedurele vragen kan men zich het best tot de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid richten en met eventuele vragen van constitutionele aard tot de Stafafdeling Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Naast het hiervoor vermelde overleg is veelal nog overleg nodig met het Ministerie van Financiën in verband met eventuele gevolgen van het ontwerp voor de rijksbegroting. Hetzelfde geldt voor overleg met het Ministerie van Economische Zaken over eventuele effecten voor marktwerking en bedrijfsleven (zie ook nr. 10). Vanzelfsprekend kunnen in bijzondere wetten en algemene maatregelen van bestuur ook andere vormen van overleg worden voorgeschreven. Van het gevoerde overleg en de resultaten daarvan moet in het aanbiedingsformulier voor de ambtelijke voorportalen, onderraden en de (rijks)ministerraad melding worden gemaakt. Het kan echter in uitzonderlijke gevallen ook wenselijk zijn dat de betrokkenheid van andere ministeries blijkt uit de voordracht en door medeondertekening. Zie hiervoor Ar 4.33 tot en met 4.35.
Uit Ar 4.33 volgt dat een regeling wordt ondertekend door één bewindspersoon, tenzij de voordracht is gedaan “mede namens” een of meer andere bewindspersonen of er bijzondere redenen zijn om de gelijkwaardigheid van de verantwoordelijkheid van de verschillende bewindspersonen in de ondertekening tot uitdrukking te brengen. Vanzelfsprekend dient met een ministerie waarmee tijdens de voorbereiding overleg is gevoerd, ook contact te worden onderhouden bij het vervolg van de behandeling, voor zover het daarbij gaat om het onderdeel of het aspect dat het betrokken ministerie in het bijzonder raakt.
Laatst gewijzigd op: 14-5-2020