Nr. 41 (Opstellen van het nader rapport)

Na ontvangst van het advies wordt op het ministerie een nader rapport opgesteld, waarin op de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt ingegaan. Met het nader rapport wordt de Koning geïnformeerd over de inhoud van het advies en wordt een voorstel gedaan voor verdere actie ten vervolge op het advies. Op elk advies moet - zoals impliciet verwoord in artikel 26, tweede lid, van de Wet op de Raad van State - een nader rapport volgen, ook indien het wetsvoorstel naar aanleiding van het advies of om andere redenen niet wordt ingediend (zie nr. 42).

Aandachtspunten bij opstellen

Houd bij het opstellen van een nader rapport rekening met de volgende punten:

  • Een nader rapport moet zo worden opgezet dat met de lezing daarvan kan worden volstaan om zowel het advies van de Afdeling advisering als de reactie van de bewindspersoon te kennen. Daartoe wordt het advies van de Afdeling advisering integraal opgenomen in het nader rapport. Ook de eventuele redactionele opmerkingen die in de bijlage bij het advies zijn opgenomen worden als onderdeel van het nader rapport herhaald (zie Ar 7.13).
  • De reactie op het advies kan worden tussengevoegd tussen de onderdelen van het advies of geplaatst worden ten vervolge op dat advies. De niet genummerde korte inleiding aan het begin van het advies en het dictum aan het slot van het advies worden in het nader rapport niet van een reactie voorzien.
  • In het nader rapport wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze het voorstel of de memorie van toelichting is aangepast naar aanleiding van het advies van de Afdeling. Het nader rapport dient zelfstandig leesbaar te zijn. Dat betekent dat in het nader rapport zelf moet blijken wat de strekking van de wijzigingen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting naar aanleiding van het advies is (zie nr. 43).
  • Om duidelijk te maken welke tekst uit het advies stamt en welke tekst de reactie van de bewindspersoon vormt, wordt voor weergave van het advies de cursieve opmaak gebruikt, en voor de reactie en overige tekst niet-cursieve opmaak. Andere stijlkenmerken om de tekstdelen van elkaar te onderscheiden, zoals een inspringende kantlijn of een afwijkend lettertype of tekstkleur, kunnen niet worden overgenomen in de publicatie in de Staatscourant of in het Kamerstuk waarin het nader rapport zal worden gepubliceerd.
  • Voetnoten in de tekst worden doorlopend genummerd, ook als de reactie tussen de tekst van het advies wordt geplaatst. Er wordt dus geen aparte nummering gebruikt voor de voetnoten in het advies zelf en die in de reactie. Dit kan tot complicaties leiden, die op twee manieren kunnen worden ondervangen. Als de Afdeling in het advies naar een eigen voetnoot verwijst met gebruik van het nummer zoals dat in het advies was toegekend, stemt dat nummer niet altijd meer overeen met het daaraan in het nader rapport toegekende nummer. In zo’n geval wordt na de betreffende aanduiding in de adviestekst in niet-cursieve tekst het juiste – namelijk het vernummerde – voetnootnummer aangegeven op de volgende wijze: “[RED: noot 12]”. Een andere optie is om verwijzingen in de reactie niet als voetnoten op te nemen, maar deze te verwerken in de tekst zelf, bijvoorbeeld tussen haakjes. De voetnoten van de Afdeling behouden dan hun oorspronkelijke nummering.
  • In het nader rapport wordt in voorkomende gevallen ingegaan op de door de Afdeling gemaakte redactionele kanttekeningen, die in een bijlage bij het advies zijn opgenomen en waarop de laatste genummerde opmerking van het advies betrekking heeft (zie nr. 40). De (eventuele) redactionele bijlage bij het advies wordt na de ondertekening van het nader rapport opgenomen, op een nieuwe bladzijde. De reactie op de redactionele opmerkingen van de Afdeling wordt evenwel in het nader rapport zelf opgenomen, na de passage waarin door de Afdeling wordt verwezen naar de redactionele bijlage.
  • Wanneer de redactionele kanttekeningen onverkort worden overgenomen kan met een verklarende zin hierover in het nader rapport worden volstaan (bijvoorbeeld: "De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn verwerkt."). Indien naar aanleiding van de kanttekening geen wijzigingen zijn aangebracht, moet dit apart worden toegelicht. Bovenstaande zin kan worden aangevuld met: "…, met uitzondering van…"
  • Wijzigingen, voor zover niet van zeer ondergeschikte aard, die in dit stadium nog in het wetsvoorstel of de memorie van toelichting worden aangebracht, moeten aan het slot van het nader rapport worden toegelicht, waarbij de door de Afdeling aangevangen nummering wordt voortgezet (zie Ar 7.13 en nr. 44).
  • Op de veelal gelijktijdig met het advies aan het ministerie toegezonden lijst met "ambtelijk door te geven kanttekeningen" (te onderscheiden van de als bijlage bij het advies opgenomen "redactionele kanttekeningen", zie nr. 40) wordt in het nader rapport niet ingegaan.
  • Het nader rapport wordt in het algemeen ondertekend door de bewindspersoon die de voordracht heeft getekend, mede namens de eventuele andere bewindspersonen die de memorie van toelichting medeondertekenen (zie ook de Handleiding medebetrokkenheid en medeondertekening).

Voor het begin en het slot van het nader rapport bij een wetsvoorstel is het model Nader rapport bij wetsvoorstel opgenomen in de bijlage bij dit draaiboek. Zie ook Kamerstukken II 2018/19, 35084, nr. 4 voor een voorbeeld.

Procedure

Indien het advies van de Afdeling ingrijpende kritiek op de inhoud of vormgeving van het voorstel bevat (dat is het geval als het advies een van de "zware dicta" bevat volgens de in nr. 40 aangehaalde formulering onder c en d), moet het voorstel in verband met de aan de opmerkingen van de Afdeling te verbinden gevolgen, opnieuw door de ministerraad worden behandeld (Ar 7.14). Het nader rapport en het gewijzigde wetsvoorstel worden voor aanbieding aan de ministerraad ter toetsing voorgelegd aan de directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (zie nr. 10). De ministerraad kan ook tijdens de eerste behandeling van het wetsvoorstel, dus geheel los van het advies van de Afdeling, besluiten dat het voorstel, voordat het wordt ingediend, opnieuw aan de orde moet worden gesteld. Bij een hernieuwde ministerraadsbehandeling moeten het advies van de Afdeling, het concept-nader rapport, en het (aangepaste) wetsvoorstel met memorie van toelichting aan de ministerraad worden voorgelegd, met gebruikmaking van het ministerraadsformulier en, indien van toepassing (zie daarover nr. 11), het overzicht van de financiële gevolgen voor de rijksbegroting. Een wetsvoorstel waarover de Afdeling reeds een advies heeft uitgebracht met ingrijpende kritiek op de inhoud of vormgeving, behoeft niet eerst in een onderraad te worden behandeld maar kan direct in de ministerraad worden besproken, tenzij de inhoud van het voorstel volledig wordt gewijzigd. Indien het wenselijk wordt geacht het wetsvoorstel (al dan niet in gewijzigde vorm) in te dienen, kan als voorgesteld besluit op het aanbiedingsformulier voor de ministerraad worden opgenomen: "Het nader rapport en de aangepaste wet met memorie van toelichting te aanvaarden." In de periode dat het kabinet demissionair is, wordt elk nader rapport op een advies van de Raad van State in de ministerraad besproken, ook ingeval de Raad van State een zogenaamd blanco advies uitbrengt.

In nr. 47 is aangegeven welke stukken tezamen met het nader rapport aan het Kabinet van de Koning moeten worden toegezonden met het oog op de indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De in nr. 40 genoemde lijst met "ambtelijk door te geven kanttekeningen" blijft op het ministerie en wordt dus niet doorgezonden.

Het advies, het nader rapport en het voorstel zoals het naar de Afdeling Advisering werd gezonden worden in de Staatscourant gepubliceerd. Zie hierover nr. 45 e.v. Alle adviezen worden gepubliceerd ongeacht het dictum, dus ook zogenoemde adviezen conform. Met het nader rapport wordt geen instemming van de Koning gevraagd met de openbaarmaking van het advies en het nader rapport, maar enkel instemming met de voorgestelde vervolgactie. De plicht tot openbaarmaking is een consequentie van die vervolgactie, die voortvloeit uit artikel 26 van de Wet op de Raad van State. De openbaarmaking geschiedt altijd door middel van publicatie in de Staatscourant, ook wanneer de stukken tevens naar de Tweede Kamer worden gezonden.

Laatst gewijzigd op: 8-12-2021