Niet alleen vanuit Brussel of vanuit andere lidstaten kunnen acties volgen indien niet aan implementatieverplichtingen wordt voldaan. Ook op nationaal niveau kan niet-tijdige of niet juiste implementatie problemen opleveren, namelijk wanneer een nationale rechter zich hiermee geconfronteerd ziet.
Indien in een zaak voor een nationale rechter Nederlandse wet- en regelgeving aan de orde komt waarop Europese regelgeving betrekking heeft, dient de rechter deze nationale wet- en regelgeving zoveel mogelijk conform de Europese regelgeving uit te leggen. Het gaat hier om het leerstuk van de richtlijnconforme interpretatie (HvJ EG, 7 november 1989, C-125/88 (Nijman) en HvJ EG, 13 november 1990, C-106/89 (Marleasing).
In sommige situaties betekent deze verplichting dat nationale wet- en regelgeving die in strijd is met Europese regelgeving, buiten toepassing moet worden gelaten wanneer de Europese regelgeving niet (tijdig) of niet juist is geïmplementeerd. De rechter kan dan de foutieve maatregelen buiten toepassing laten. Er moet dan wel sprake zijn van strijd met direct werkende bepalingen in de Europese regelgeving. Bepalingen die voortvloeien uit een verordening hebben doorgaans directe of rechtstreekse werking: dat wil zeggen dat individuen er een beroep op kunnen doen voor de bevoegde nationale rechter tegenover de staat (verticale directe werking) en tegenover een andere particuliere partij (horizontale rechtstreekse werking). Verder kunnen ook richtlijnen, mits ze voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn, directe werking hebben in de nationale rechtsorde, zij het dat deze directe werking geen horizontale directe werking kan zijn. Voor buitenwerkingstelling is verder van belang dat deze niet kan plaatsvinden in horizontale verhoudingen, met andere woorden: in de rechtsverhouding tussen burgers onderling blijft de met het Europees recht strijdige nationale regelgeving gelden.
Laatst gewijzigd op: 8-2-2018