2.1.1.b Geen rechtvaardiging van niet-nakoming

De keerzijde van de vrijheid om EU-implementatie zelfstandig in te richten is echter wel dat de lidstaten geen argumenten kunnen ontlenen aan de interne institutionele verhoudingen of procedures om het ontbreken van implementatiemaatregelen of het overschrijden van implementatietermijnen te rechtvaardigen  Zo heeft het Hof van Justitie bijvoorbeeld geoordeeld dat de omstandigheid dat de wetsprocedure complex en daardoor langdurig is, de overschrijding van de implementatietermijn niet rechtvaardigt (onder meer HvJ EG 17 oktober 1996, C-312/95 (Commissie/Luxemburg), Jur. 1996, p I-5143). Zelfs problemen van constitutionele aard kunnen volgens het Hof van Justitie geen rechtvaardiging vormen (onder meer HvJ EG 12 december 1996, C-297/95 (Commissie/Duitsland), Jur. 1996, p. I-6739). Ook omstandigheden die rechtstreeks voortvloeien uit en essentieel zijn voor het functioneren van een democratie (zoals het feit dat er verkiezingen plaatsvinden en het nationale parlement om die reden niet volledig operationeel is) kunnen dat niet (onder meer HvJ EG 12 februari 1998, C-144/97 (Commissie/Frankrijk), Jur. 1998, p. I-613). Hetzelfde geldt voor problemen en omstandigheden van meer organisatorische aard. Zo mag eventuele intensieve en tijdrovende interdepartementale afstemming geen obstakel opleveren voor tijdige implementatie.

Verder blijft altijd de overkoepelende verantwoordelijkheid van de lidstaat als zodanig bestaan. Dat betekent dat de regering ten volle verantwoordelijk blijft voor alle aspecten van de implementatieverplichting, zelfs al zouden feitelijk de Staten-Generaal, adviesorganen, of decentrale en gedeconcentreerde overheden voor belangrijke delen van de schending verantwoordelijk zijn (op basis van de British Gas jurisprudentie van het Hof van Justitie: HvJ EG 12 juli 1990, C-188/89, Jur. 1990 p. I-03313). Zie tevens in dit kader onderdeel 3.6. Fase toepassing EU-recht.

Laatst gewijzigd op: 8-2-2018