Inhoudsopgave
- 1. Wat is het kabinetsbeleid m.b.t. de voorbereiding van nieuw beleid dat decentrale overheden raakt?
- 2. Waarom zijn de UDO en het Normenkader nodig?
- 3. Wanneer en waarvoor gebruik je de UDO en het Normenkader?
- 4. Hoe verwerk je de eis in de toelichting?
- 5. Hoe wordt het gebruik van de UDO en het normkader getoetst?
- 6. Waar vind ik meer informatie?
- 7. Wie kan mij verder helpen?
- 8. Welke andere criteria en uitgangspunten hangen samen met dit beleidskader?
1. Wat is het kabinetsbeleid m.b.t. de voorbereiding van nieuw beleid dat decentrale overheden raakt?
Wanneer je beleid of regelgeving maakt dat decentrale overheden raakt, is het nodig na te gaan hoe gemeenten, provincies en/of waterschappen dit beleid goed kunnen uitvoeren. Sluit de taak aan op bestaande takenpakket en beschikbare deskundigheid en capaciteit? Hoe verhoudt de taak(-wijziging) zich tot de beschikbaar gestelde middelen? En is de uitkeringsvorm in evenwicht met de mate van beleidsvrijheid? Voor deze aandachtspunten zijn eisen opgenomen in verschillende organieke wetten en afspraken gemaakt in de Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Civ) (geactualiseerd in 2023) die bijdragen aan een goed samenspel tussen de verschillende decentrale overheden.
De Uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO) dient als handreiking voor departementen voor de toepassing van voornoemde verplichtingen. De Code, de UDO en het Normenkader (zie hierna) zijn op 20 januari 2023 in de ministerraad vastgesteld en vervangen het Beoordelingskader interbestuurlijke verhoudingen uit 2007. De UDO handleiding bevat een gezamenlijk proces voor Rijk en koepels waarbij ruimte is voor maatwerk. Het proces van de UDO helpt om beleid vorm te geven dat uitvoerbaar is en zijn doelen bereikt, of dat nu eigen beleid van het Rijk is of beleid dat volgt uit Europese richtlijnen.
Het gezamenlijke beleidsvormingsproces van de UDO en de daarin opgenomen aandachtspunten bevorderen de totstandkoming van een beleidsvoornemen dat voldoet aan het Normenkader interbestuurlijke verhoudingen waaraan BZK toetst bij agendering van dat beleid in het ambtelijk voorportaal, de onderraad en de ministerraad.
2. Waarom zijn de UDO en het Normenkader nodig?
De UDO sluit aan bij de eisen die het Beleidskompas stelt aan het proces van totstandkoming van beleid en regelgeving. Het bevat de uitwerking van dit proces voor die gevallen waarin van decentrale overheden regeling of bestuur wordt gevorderd of waarbij in betekenende mate wijziging wordt gebracht in taken en bevoegdheden van gemeenten, provincies of waterschappen. Die gevraagde uitwerking wordt zo veel mogelijk opgenomen in reguliere documenten in het beleids- of wetgevingsproces. De UDO vraagt dus geen nieuwe rapportages of nieuwe verplichtingen, maar brengt aan de hand van de processtappen uit het Beleidskompas de gevolgen van nieuwe beleidsvoornemens voor decentrale overheden in beeld en integreert de uitkomsten daarvan waar mogelijk in bestaande documenten zoals de memorie van toelichting. De omvang van de UDO moet in verhouding staan tot de omvang van de wijziging van het beleid en onnodige administratieve lasten voorkomen. Mede daarom schetst de UDO-handleiding drie UDO-varianten: beperkt, middelgroot en uitgebreid. De UDO bevat voorts een stroomschema met acht vragen om de uitkeringsvorm te bepalen waarmee de financiële middelen aan de decentrale overheden worden verstrekt. Onderdeel van het proces van de UDO is een uitvoeringstoets. In de afrondende fase wordt aan de hand van zo’n uitvoeringstoets bepaald of het tot stand gekomen beleid ook echt uitvoerbaar is.
3. Wanneer en waarvoor gebruik je de UDO en het Normenkader?
Maak gebruik van de UDO en het Normenkader als je beleid gaat maken dat gemeenten, provincies of waterschappen raakt. Vakdepartement en betrokken koepels bepalen gezamenlijk welke documenten onderdeel uitmaken van de UDO-uitwerking als resultante van het doorlopen UDO-proces.
4. Hoe verwerk je de eis in de toelichting?
De uitwerking van de UDO wordt zo veel mogelijk opgenomen in reguliere documenten in het beleids- of wetgevingsproces zoals de memorie van toelichting (MvT). De UDO-uitwerking vraagt dus geen nieuwe rapportages of nieuwe verplichtingen bij het in beeld brengen van de gevolgen voor onder meer de inrichting, werking en financiën van nieuwe beleidsvoornemens voor decentrale overheden.
Vakdepartement en betrokken koepels van decentrale overheden bepalen gezamenlijk welke documenten naast bijvoorbeeld de MvT onderdeel uitmaken van de UDO-uitwerking. Deze documenten zoals bijvoorbeeld de aan de UDO ten grondslag liggende uitvoeringstoetsen en onderzoeken worden openbaar gemaakt op het moment dat het beleidsvoornemen in consultatie gaat. Zie ook de Schrijfwijzer memorie van toelichting.
De reactie van de koepels VNG, IPO en UvW in het kader van de formele consultatie op grond van de Civ wordt openbaar gemaakt nadat deze is gegeven. In geval van aan het parlement voor te leggen regelgeving, worden deze reacties als bijlage bij de concept-regelgeving aan het parlement gezonden.
5. Hoe wordt het gebruik van de UDO en het normkader getoetst?
De toepassing van deze kwaliteitseis wordt getoetst door de interne kwaliteitsborging van je departement en – bij agendering richting ministerraad – door het ambtelijk voorportaal. Hierbij is er een bijzondere verantwoordelijkheid voor BZK die tot uitdrukking komt in het vakje Overeenstemming met BZK (bestuurlijke en financiële consequenties voor decentrale overheden) op het aanbiedingsformulier voor de Ministerraad.
Over de vormgeving van de interbestuurlijke verhoudingen is afstemming met de toetsingsinstantie BZK interbestuurlijk nodig. BZK toetst in het ambtelijk voorportaal, de onderraad en de ministerraad of de betrokkenheid van en de gevolgen voor de decentrale overheden passend zijn vormgegeven aan de hand van het Normenkader interbestuurlijke verhoudingen. De normen in dit normenkader zijn gegroepeerd rondom vier beginselen gelijkwaardigheid, subsidiariteit, proportionaliteit en legaliteit).
Onderdeel van de interbestuurlijke verhoudingen zijn ook passende financiële verhoudingen. Voor het verstrekken van middelen aan decentrale overheden geldt de Financiële-verhoudingswet, en dus niet de subsidiekaders. Naast de vormgeving van financiële arrangementen, coördineert BZK een aantal procestaken om de financiële arrangementen uit te voeren, zoals de accordering van betalingen uit het gemeentefonds of provinciefonds en de methodiek single information single audit (SiSa) voor de uitvoering van o.a. de verantwoordingsprocedure van de specifieke uitkeringen.
6. Waar vind ik meer informatie?
Zie voor het gezamenlijke beleidsvormingsproces de Uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO) en voor de toetspunten het Normenkader interbestuurlijke verhoudingen.
7. Wie kan mij verder helpen?
- Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Directie Bestuur, Financien en Regio’s voor de toepassing van de Uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden en het Normenkader interbestuurlijke verhoudingen: postbusudo@minbzk.nl.
- Eerstelijnsadvisering: Directie Wetgeving en Juridische Zaken van je departement
- Tweedelijnsadvisering: beleidskompas@kcbr.nl.
8. Welke andere criteria en uitgangspunten hangen samen met dit beleidskader?
Zie de in het Normenkader interbestuurlijke verhoudingen van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Laatst gewijzigd op: 29-8-2023