Nr. 234 (Op te stellen stukken)

In het geval van uitdrukkelijke goedkeuring moeten een goedkeuringswetsvoorstel met bijbehorende memorie van toelichting en de eventueel nodige uitvoeringswetgeving worden opgesteld. Een goedkeuringswetsvoorstel heeft een standaard inhoud (zie het voorbeeld in Ar 8.12). In het goedkeuringswetsvoorstel worden tevens de eventueel bij het verdrag te maken voorbehouden (zie de artikelen 19 tot en met 23 van het Weens verdragenverdrag) ter goedkeuring opgenomen (zie eveneens het voorbeeld in Ar 8.12). Hoewel de tekst van de voorbehouden in het Nederlands in de wet wordt opgenomen, verdient het aanbeveling dat in dit stadium al de voorbehouden worden vertaald in de taal waarin ze gemaakt zullen worden. Het concept voor een te vervaardigen vertaling dient aan de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te worden doorgegeven. Als er sprake is van goedkeuring achteraf, dient dat ook in het goedkeuringswetsvoorstel tot uitdrukking gebracht te worden (zie de toelichting bij Ar 8.12). In de memorie van toelichting wordt datgene wat toelichting behoeft in het verdrag besproken. Het in de Aanwijzingen voor de regelgeving omtrent toelichtingen gestelde is hier van toepassing (zie onder meer Ar 4.42 e.v.). Bij multilaterale verdragen is er soms een gemeenschappelijke toelichting of ‘explanatory report'. De memorie van toelichting kan daarnaar dan verwijzen. Zie voorts Ar 8.13. Een memorie van toelichting op een goedkeuringswetsvoorstel dient indien van toepassing ook de financiële gevolgen van het verdrag voor de rijksbegroting te vermelden (zie ook nr. 11). De Minister van Buitenlandse Zaken is altijd eerste of tweede ondertekenaar van het wetsvoorstel.

Bij stilzwijgende goedkeuring dient een toelichtende nota opgesteld te worden. In voorkomend geval dient daarin ook goedkeuring gevraagd te worden voor te maken voorbehouden (waarbij het hierboven gestelde met betrekking tot de vertaling van voorbehouden ook geldt). De Aanwijzingen voor de regelgeving zijn ook hier van toepassing, evenals de noodzaak om de financiële gevolgen te vermelden. De toelichtende nota dient meer nog dan een memorie van toelichting te trachten mogelijke vragen van het parlement op voorhand weg te nemen. Als de toelichtende nota vragen openlaat of oproept, zal dat immers aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het stilzwijgen. Zowel bij uitdrukkelijke als bij stilzwijgende goedkeuringsprocedures is de Minister van Buitenlandse Zaken eerste of tweede ondertekenaar van de toelichting.

In de memorie van toelichting of de toelichtende nota wordt aangegeven of het verdrag naar het oordeel van de regering bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden, zoals bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, en indien dat het geval is, welke bepalingen het betreft. Deze verplichting geldt zowel voor verdragen die ter uitdrukkelijke goedkeuring worden voorgelegd als voor verdragen die ter stilzwijgende goedkeuring worden voorgelegd. Zie ook artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.

In de memorie van toelichting of de toelichtende nota wordt aandacht besteed aan de Koninkrijkspositie, dat wil zeggen aan de vraag of het verdrag al dan niet zal gelden voor de rijksdelen overzee. Wanneer een verdrag (mede) voor Aruba, Curaçao of Sint Maarten zal gelden dient overleg met de kabinetten van de Gevolmachtigde Ministers over de parlementaire goedkeuringsstukken te hebben plaatsgevonden, voordat de stukken bij de rijksministerraad kunnen worden ingediend.

Indien er voor de uitvoering van een verdrag uitvoeringswetgeving nodig is, dan wordt de benodigde uitvoeringswetgeving in beginsel opgenomen in een separaat uitvoeringswetsvoorstel. In een dergelijk geval volgen het goedkeuringswetsvoorstel en het uitvoeringswetvoorstel ieder hun eigen traject. Het goedkeuringswetsvoorstel wordt door de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanhangig gemaakt bij respectievelijk de CoRIA – het ambtelijke voorportaal waarin verdragen worden behandeld – de (rijks)ministerraad (zie nr. 236), de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) (zie nr. 244) en het Kabinet van de Koning, voor het aanbieden aan de Tweede Kamer. Het uitvoeringswetsvoorstel wordt daarentegen door het ministerie dat eerstverantwoordelijk is voor het uitvoeringswetsvoorstel aanhangig gemaakt bij het relevante ambtelijke voorportaal – en in voorkomende gevallen bij de relevante ministeriële commissie of onderraad – de (rijks)ministerraad, de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) en het Kabinet van de Koning, voor het aanbieden aan de Tweede Kamer. De Afdeling Verdragen en het desbetreffende ministerie coördineren in een dergelijk geval het afzonderlijk aanhangig maken van het goedkeuringswetsvoorstel en het uitvoeringswetsvoorstel, teneinde een gelijktijdige behandeling in respectievelijk de (rijks)ministerraad, de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) en de Tweede Kamer te verzekeren.

In overleg met de Afdeling Verdragen kan er in bijzondere gevallen voor worden gekozen om de uitvoeringsbepalingen te integreren in het goedkeuringswetsvoorstel dat door de Afdeling Verdragen aanhangig wordt gemaakt bij respectievelijk de CoRIA, de (rijks)ministerraad (zie nr. 236), de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) (zie nr. 244) en het Kabinet van de Koning, voor het aanbieden aan de Tweede Kamer. In een dergelijk geval wordt door het ministerie dat eerstverantwoordelijk is voor de uitvoeringsbepalingen bezien of deze uitvoeringsbepalingen ook nog separaat moeten worden behandeld in een ander ambtelijk voorportaal dan de CoRIA, een ministeriële commissie en/of een onderraad. Het desbetreffende ministerie stelt de Afdeling Verdragen daarvan tijdig op de hoogte, zodat daar bij de planning van de behandeling van het wetsvoorstel tot goedkeuring en uitvoering van het verdrag in de (rijks)ministerraad rekening mee kan worden gehouden.

Laatst gewijzigd op: 9-8-2022