Een wet voorziet in zijn inwerkingtreding (Ar 4.14).
Het uitgangspunt is om een wet op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking te laten treden (Ar 4.21). In bijzondere gevallen kan voor de inwerkingtredingsbepaling van een wet ook één van de modellen worden gebruikt zoals beschreven in Ar 4.21.
Bij het bepalen van de datum van inwerkingtreding is het op grond van Ar 4.17 van belang dat rekening wordt gehouden met de vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn (zie ook nr. 6).
Een koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van een wet regelt kan zo nodig terstond na de vaststelling van de wet worden vastgesteld, dus op dezelfde dag. Het is dus niet nodig te wachten tot de wet in het Staatsblad is verschenen. Indien een wet niet voorziet in haar inwerkingtreding vindt de inwerkingtreding ingevolge artikel 10 van de Bekendmakingswet plaats met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad. Artikel 10 van de Bekendmakingswet is slechts bedoeld als vangnet.
Voor de inwerkingtreding van rijkswetten geldt artikel 10 van de Bekendmakingswet en het stelsel van vaste verandermomenten niet (zie nr. 125).
Laatst gewijzigd op: 6-11-2025