Aanwijzing 5.71 Werkingsduur tijdelijke regeling

  1. Voor het regelen van de werkingsduur van een tijdelijke regeling wordt een van de volgende modellen gebuikt:
    1. Deze wet / Dit besluit / Deze regeling / Deze beleidsregel treedt in werking [op / met ingang van…: zie aanwijzing 4.21]  en vervalt [met ingang van … / … jaar na het tijdstip van inwerkingtreding].
    2. Deze wet / Dit besluit / Deze regeling / Deze beleidsregel treedt in werking [op / met ingang van…: zie aanwijzing 4.21] en vervalt op een bij [koninklijk besluit / door Onze Minister van/voor … / door de Minister van/voor …] te bepalen tijdstip.
  2. De verlenging van een tijdelijke regeling geschiedt door een wijziging van de vervaldatum die in de regeling (in geval van toepassing van model A) of het koninklijk of ministerieel besluit (in geval van toepassing van model B) is opgenomen, en die uiterlijk met ingang van de oorspronkelijke datum in werking kan treden.

Toelichting

Eerste lid. Bij het gebruik van de modellen wordt aanwijzing 4.17 in acht genomen. Indien nodig kunnen de modellen uit deze aanwijzing, voor zover het gaat om het tijdstip waarop de regeling vervalt, worden gecombineerd met die uit aanwijzing 4.22.
De in model B genoemde formulering wordt slechts gekozen, indien vaststaat dat het om een tijdelijke regeling gaat, maar het tijdstip waarop de regeling vervalt niet vooraf kan worden vastgesteld.

Tweede lid. Bij verlenging wordt er niet voor gekozen met ingang van de datum van het vervallen van een regeling dezelfde regeling opnieuw vast te stellen. Indien een regeling bijvoorbeeld met ingang van 1 juli 2020 vervalt, kan de regeling tot aanpassing van die datum met ingang van 1 juli 2020 in werking treden. In dat geval is de bedoeling van de wetgever uit de regeling af te leiden: de regeling wordt verlengd en vervalt dus (nog) niet (vgl. aanwijzing 5.70, aanhef). Een regeling die is vervallen, kan uiteraard niet meer worden verlengd; indien het gewenst is deze voort te laten bestaan, is hernieuwde vaststelling nodig.