2.5.3.i Inpassing in het systeem van de Algemene wet bestuursrecht

Als Europese regelgeving specifieke handhavingsbevoegdheden of instrumenten voorschrijft waarover de nationale instanties dienen te beschikken, is het van belang deze in eerste instantie zoveel mogelijk te proberen in te passen in het bestaande Nederlandse kader van de Algemene wet bestuursrecht. Dit uitgangspunt volgt onder meer uit aanwijzing 2.46, die voorschrijft dat in bijzondere wetten alleen van algemene wetten wordt afgeweken indien dit noodzakelijk is, en uit aanwijzing 9.7 die voorschrijft  dat bij implementatie zoveel mogelijk wordt aangesloten bij instrumenten waarin bestaande wetgeving reeds voorziet.

Zoals ook in module 1. EU-eisen aan implementatie aan de orde is gekomen staat implementatie van Europese regelgeving in de nationale rechtsorde in het teken van het doel van de regelgeving en is het de bedoeling zoveel als mogelijk het nuttig effect van de regelgeving te bewerkstelligen. Dit is ook belangrijk bij het regelen van handhaving. Dit heeft onder meer tot gevolg dat bij het afstemmen van specifieke handhavingsbevoegdheden uit de te implementeren Europese regelgeving bij de interpretatie van deze bevoegdheden altijd rekening moet worden gehouden met doel en beoogd nuttig effect van de regelgeving. Dit betekent bijvoorbeeld dat het van belang is dat met de hiervoor genoemde inpassing in de Algemene wet bestuursrecht niet de Europese oorsprong en effectiviteit van de handhavingsvoorschriften doorkruist mag worden; dit is met name een punt van aandacht wanneer het gaat om voorschriften opgenomen in verordeningen. In sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer de Europese regelgeving eigenlijk een harmonisatie van handhaving inhoudt en inpassen in de Algemene wet bestuursrecht welhaast niet mogelijk is, kan dit nopen tot het in het leven roepen van specifieke voorzieningen die afwijken van de Algemene wet bestuursrecht.

Een voorbeeld hiervan betreft de implementatie van het Communautair Douanewetboek (Verordening (EG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 ter vaststelling van het communautair douanewetboek, PbEG L302/1). Dit Communautair Douanewetboek bevat allerlei heel specifieke handhavingsvoorschriften en om die reden stond de wetgever bij het opstellen van de Algemene Douanewet voor de keuze hoe het Communautair Douanewetboek te laten aansluiten op de Algemene wet bestuursrecht. Men heeft er toen voor gekozen de Algemene wet bestuursrecht niet geheel buiten toepassing te verklaren, maar er is – uitgaande van de voorschriften van het Communautair Douanewetboek – vrij precies aangegeven in hoeverre de Algemene wet bestuursrecht wel of niet van toepassing  is.  De Algemene wet bestuursrecht is daarbij alleen expliciet buiten toepassing verklaard daar waar het Communautaire Douanewetboek uitputtende en afwijkende voorschriften bevatte. Dit was onder meer het geval in het kader van toezicht en controle. Het Communautair Douanewetboek gaat uit van controledefinities die een veel ruimere reikwijdte hebben dan het Nederlandse begrip ‘toezicht’  van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast gaan de controlebevoegdheden van het Communautair Douanewetboek ten dele verder dan de toezichtsbevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht en/of zijn zij vaak anders gereguleerd. Om die reden heeft men in de Algemene Douanewet titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht in zijn geheel buiten toepassing verklaard (artikel 1:6 van de Algemene Douanewet).

Laatst gewijzigd op: 8-2-2018