Nr. 152 (Algemeen)

In deze paragraaf worden alleen bijzonderheden vermeld die zich (kunnen) voordoen bij initiatiefvoorstellen van rijkswet. Voor de algemene aspecten van (rijks)wetten wordt verwezen naar de hoofdstukken 2 en 3.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk gelden de procedurele voorschriften van de artikelen 82 tot en met 86 van de Grondwet (vgl. nr. 129) ook voor initiatiefvoorstellen van rijkswet. Ten aanzien van voorstellen van rijkswet die niet van de regering uitgaan, dient onderscheid te worden gemaakt tussen voorstellen, aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer door één of meer leden op grond van artikel 82 van de Grondwet en voorstellen, gedaan door de Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten. De Gevolmachtigde Minister ontleent deze bevoegdheid aan artikel 15 van het Statuut. Deze is uitsluitend aan hem toegekend, niet aan de bijzondere gedelegeerden uit de Staten van de rijksdelen overzee (vergelijk nr. 121). Het gaat daarbij uiteraard alleen om voorstellen voor rijkswetten die (mede) in zijn land zullen gelden.

Er wordt van uitgegaan dat de voor de leden van de Tweede Kamer geldende bepalingen zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing vinden op voorstellen, gedaan door een van de Gevolmachtigde Ministers. Het treffen van een regeling daarvoor is echter overgelaten aan de Kamers der Staten-Generaal.

In de reglementen van orde van de beide Kamers en van de Verenigde Vergadering der Staten-Generaal is als hoofdregel neergelegd dat de behandeling van voorstellen van rijkswet op dezelfde wijze geschiedt als die van voorstellen van wet. Dit geldt zowel voor regeringsvoorstellen als voor voorstellen, aanhangig gemaakt door leden van de Tweede Kamer.

Laatst gewijzigd op: 4-9-2018